Monday, October 1, 2012

Over Crisis, fiscale devaluatie en rechtvaardigheid

Brief aan mijn oud-promotor in de Algemene economie Prof. Koen Schoors; bedenkingen bij zijn column in DM 1/10/2012



Beste Professor Schoors,


Ik las deze morgen uw column op de site van de Morgen. Ik was aangenaam verrast over uw terecht uithaal naar de ondertussen beruchte uitspraak van Luc Bertrand, waarbij u het traditionele Vlaamse geklaag van VOKA in een juist perspectief plaatste. Een CEO van een bedrijf van een bedrijf dat 4,5 procent vennootschapsbelasting betaalt, maakt zich inderdaad vrij belachelijk wanneer hij het heeft over het ‘marxistisch beleid van de regering Di Rupo’.

Het is niet enkel belachelijk, eigenlijk wraakroepend, als je de lasten op de factor arbeid met die op de productiefactor kapitaal vergelijkt. De realiteit is dat de kost voor de financiering van het onderwijs, wegenonderhoud en gezondheid, vandaag bijna volledig bij de factor arbeid gehaald worden, en dat terwijl gevormde en gezonde arbeidskrachten en een uitgebouwde infrastructuur, vitaal zijn voor de reproductie van het kapitaal? Geen enkele Vlaamse KMO zou vandaag kunnen concurreren op de wereldmarkt, zonder de belastingen die de werkenden elke dag laten afhouden op de waarde die ze elke dag produceren. Jammer dat we VOKA nooit horen klagen over die onzichtbare rijkdom-transfers…

Ik ga echter niet akkoord met uw alternatief; de zogenaamde fiscale devaluatie. Die fiscale devaluatie zou een verschuiving inhouden van belasting op arbeid naar een belasting op consumptie. Ik wil hierbij een aantal redenen geven waarom ik het een slecht idee vind.

Ten eerste is een belasting op consumptie, zeker in de vorm van een BTW verhoging, buitengewoon asociaal. Zo’n belasting is immers voor iedereen even hoog, waardoor zwakker schouders relatief even zware lasten moeten dragen als sterke schouders. Bovendien wordt er verschoven van een relatief progressief systeem van lasten op arbeid, waardoor dit een wezenlijke achteruitgang zou zijn op vlak van de rechtvaardigheid van het belastingstelsel in vergelijking met vandaag. Dit wordt bovendien versterkt door het feit dat de consumptie relatief het hoogst ligt bij de minder rijke lagen van de bevolking. De meest gefortuneerden daarentegen kunnen hun vermogen nooit op consumeren en betalen daar dus minder lasten op dan vandaag. Sterker: wanneer zij overschot  van vermogen via financiële instellingen bijvoorbeeld doorsluizen naar consumentenkredieten; dan zijn het de schuldenaars die uiteindelijk lasten betalen op het inkomen van de rijken.

Maar buiten dit morele aspect, speelt voor mij ook de politiek-economische context waarin we ons bevinden. U verdedigt de fiscale devaluatie als een manier om export te promoten en op die wijze de werkloosheid te doen dalen. Men hoort zich eerst en vooral de vraag te stellen of het inzetten op verdere groei van de export een uitweg biedt, aangezien Vlaanderen, reeds één van de meeste competitieve regio’s van Europa, het afgelopen jaar een recordhoogte bereikte, met een groei van maar liefst 3,2 procent in tijden van crisis. Is dit een teken van een zwakke competitiviteit? Moet een stabiele economie niet vooral een handelsevenwicht nastreven.

Eigenlijk verschilt deze fiscale devaluatie niet zo heel sterk van andere devaluaties. In principe betekent zo’n fiscale devaluatie immers een verdoken, zij het legale, exportsubsidie en een import tax in vergelijking met de bestaande situatie. Net zoals bij competitieve muntdevaluaties worden kunstmatige barrières opgetrokken voor de handel en wordt de moeilijke economische conjunctuur op deze manier verder afgewimpeld op de handelspartners. In die zin doet dit soort exit-strategieën voor de crisis sterk denken aan de politiek van beggar-your-neighbour van de jaren ’30.

Binnen de context van de huidige crisis van de Eurozone, kan dit bijzonder kwaadaardige gevolgen hebben. De Zuid-Europese landen kennen reeds een serieus competitiviteitsprobleem, als gevolg van de financiële speculatie  sinds de invoering van de euro. Het opkrikken van die competitiviteit, is samen met begrotingsorthodoxie ondertussen de alfa en omga geworden van het Europese beleid in deze landen. De interne koopkracht, lokale economieën en wat rest van de sociale welvaartsstaat worden er opgeofferd voor het terug winnen van wat competitiviteit op hun, grotendeels Europese, exportmarkten. Als terzelfdertijd organisaties als VOKA deze hervormingen aangrijpen om zelf hervormingen te eisen om de Vlaamse competitiviteit te vrijwaren of te versterken; dan zijn we in een negatieve spiraal terecht gekomen, waarbij de koopkracht, levensomstandigheden en vooral democratische autonomie in alle landen het slachtoffer worden van wat “de markten” eisen.

Er is uiteraard een probleem met de lasten op arbeid, maar geen enkel waar VOKA over kan klagen; integendeel. Diegenen die recht hebben van klagen, zijn eerst en vooral de werkenden zelf, en eventueel de zelfstandigen en kleine bedrijven, die niet genoeg fiscale expertise aan boord hebben om belastingen te ontwijken en geen extra werkkracht kunnen permitteren en de oneerlijke concurrentiestrijd verliezen.
Belastingen zijn eerst en vooral interne transfers van rijkdom binnen een samenleving. Ze zijn het resultaat van interne machtsverhoudingen,  machtsverhoudingen die onder de neoliberale globalisering gevoelig verschoven zijn in het voordeel van de grote, exportgerichte bedrijven en financiële instellingen, wat verklaart waarom het kapitaal vandaag belachelijk weinig belastingen moet betalen in vergelijking met arbeid. De Belgische bedrijven zijn er zo in geslaagd een groot deel van de kosten voor hun eigen reproductie te ontlopen en hebben die doorgeschoven naar de werkende bevolking. Dáár zit het probleem.

Met vriendelijk groeten,
Uw oud-student,


Jonas Van Vossole


No comments:

Post a Comment