Thursday, January 9, 2014

Wanneer participatie de norm wordt...


Enkele kritische bedenkingen bij participatie en democratie.

Op Klara vond woensdag een debat plaats met professor Deschouwer over de toekomst van de democratie. Het idee van participatie wordt daarin steeds vaker naar voor geschoven als antwoord voor de crisis van de West-Europese democratie. De chronische kloof tussen burger en politiek, de crisis van de representatieve democratie en de algemene misnoegen over de politiek hebben participatie vandaag tot een centraal begrip gemaakt wanneer er alternatieven naar voor geschoven worden. Waar participatieve democratie in de jaren '90 steevast het buzzword was voor kritische activisten en academici – met als hoogtepunt de centrale plaats in de dynamiek rond de wereld sociale fora – wordt het vandaag hoe langer hoe meer een mainstream discours. Op zich meer dan genoeg reden om het eens kritisch te bekijken.

Toen participatieve democratie in het begin van dit millennium populair werd in Brazilië, bleek participatie een schitterende manier om de historische linkse oppositie-partij PT en een brede waaier van sociale bewegingen te integreren in het Braziliaanse politieke systeem. Via participatie werden de historische politieke mobilisatie geïnstitutionaliseerd in de “realiteit” van gedepolitiseerd kapitalistisch management. Niets beter om de hoge sociale verwachtingen te temperen dan zelf wat beperkte gestructureerde medeverantwoordelijkheid te geven. Sociale bewegingen werden op die manier gedwongen rechtstreeks compromissen te vinden zonder de structuren op zich in vraag te stellen. Concreet betekende dit dat de participerende burgers geen controle kregen over de grote van de koek – laat staat de organisatie van de bakkerij – maar enkel de koek zelf mee mochten helpen verdelen.

Het onverwachte “succes” zorgde er dan ook voor dat het concept participatie opgenomen werd in de standaard-procedures van de Wereldbank. Naast transparantere procedures bij de implementaties van de structurele aanpassingsprogramma's, dienden ze ook om democratische legitimiteit te verlenen aan de neoliberale recepten. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de “participatiesamenleving” in Nederland tevens het neologisme geworden is van de aanval op de welvaartsstaat. Het is dan ook niet te verwonderen dat experimenten met participatieve budgetten in de door de Troika bezette gebieden in Zuid-Europa heel populair geworden zijn.

Concreet zijn er een aantal kenmerken die het concept van participatie compatibel maken met het neoliberale kapitalisme. Het concept burgerparticipatie blijkt gemakkelijk in te passen is binnen het neoliberale individualistische mensbeeld. Niet de collectieve identiteit, praktische strijd of materiële antagonistische belangen staan immers centraal – ze worden zelfs ontkent als democratisch valabele argumenten – , maar het rationele “realistische” oordeel van elke individuele burger op zich is wat telt. Cruciaal is dat participatie erop gericht dat de burger op individuele basis medeverantwoordelijk te maken voor het, door de markten gedicteerde, neoliberale publieke beleid.

Het voornaamste probleem is dat structurele factoren en echte politieke strijd buiten de institutionalisering van de participatie vallen. Dit zorgt voor een sterk depolitiserend potentieel van participatieve democratie – vaak even sterk als de electorale, “gecomercialiseerde” democratie -, en dat is dan ook de reden waarom participatie ineens zo populair geworden is. De “original sin” van participatie – waaruit het depolitiserend karakter voortkomt – bevindt zich reeds in de diagnose van het probleem dat het zogenaamd dient op te lossen. Namelijk bij het perspectief dat democratie een antwoord zou vormen op de problemen van de neoliberale kapitalistische samenleving, waarbij complexe processen van politiek-economische tegenstellingen worden gereduceerd tot een probleem van democratie.

Dit wil uiteraard niet zeggen dat we participatie en democratie op zich moeten overboord smijten. Participatieve vormen van democratie zijn steeds een belangrijk aspect geweest binnen de linkerzijde. Zo is participatie steeds een belangrijk element geweest in de debatten over democratisch centralisme, over de rol van de partij en de staat tussen marxisten en anarchisten, over de vorm van de partij tussen mensjevieken en bolsjevieken, over de rol van de sovjets ten opzichte van het parlement tijdens de Russische revolutie, in de kritiek van trotskisten op de stalinistische Sovjet-unie, etc. Maar dergelijke discussies konden onmogelijk losgekoppeld worden van een politiek-economische strijd tegen het kapitalisme die in dezelfde context bezig was.

Dergelijke politiek-economische kadering is in het geval van gedepolitiseerde participatie niet aanwezig. Dat is ook waarom de relatief a- of anti-politieke indignado's beweging uiteindelijk weinig kon betekenen, en haar analyses vaak parallel liepen met de neoliberale. Zo werd de nadruk gelegd op het probleem van de corruptie van de politieke kaste en werd de illusie gekoestert dat de probleme konden opgelost worden vie “echte democratie”. Dit essay is dus niet noodzakelijk een pleidooi tegen participatie, zoals Zizek dat verdedigde, maar om participatie en democratie te desacraliseren. Het is een pleidooi tegen het idee dat politiek-economische alternatieven op het kapitalisme zouden kunnen vervangen worden door “participatie” of “democratie” , men mag niet uit het oog verliezen dat democratie – zeker in zijn dominante liberale interpretatie – slechts een middel van governance is, geen maatschappelijk politiek doel op zich.

(Dit is een draft, commentaren welkom!)