Gisteren was rechts Vlaanderen er als de kippen bij om de aanbevelingen van de Europese Commissie toe te juichen. Zij zagen in deze aanbevelingen als de reflectie van hun programma, en in de Europese commissie een onafhankelijke rechter die hun gelijk moest staven. In hun eerste punt hebben ze uiteraard wel gelijk, het tweede punt iets minder.
De conclusies uit het rapport van de Europese Commissie klinken als een afgezaagd deuntje. België zou de indexering van de lonen moeten afschaffen, de pensioenleeftijd verhogen en fors moeten besparen. Dit alles zou ervoor moeten zorgen dat België competitiever wordt en de uitdagingen van de toekomst zou aankunnen. Het rapport leest daarmee inderdaad als een kopie van de partijprogramma’s van Open-Vld, de NVA en LDD, zoals deze terecht aanhaalden. Blijkbaar vindt men herhaling het beste middel om dogma's in te prenten. En blijkbaar werkt het, want behalve door het ABVV werden in Vlaanderen nagenoeg geen vragen bij de conclusies van het rapport gesteld.
Het rapport rammelt nochtans aan alle kanten wanneer het van dichterbij wordt bekeken, wanneer we de algemeen aangenomen economische dogma’s van deze tijd even terzijde laten. Het merendeel van de voorgestelde maatregelen zijn immers een product van de neoklassieke kijk op de economie. Uit die ‘neoklassieke’ modellen haalt men dan ‘wetenschappelijk’ correcte conclusies, terwijl men even vergeet dat die modellen gebaseerd zijn op principes die voor sterke discussie vatbaar zijn; voor zover het zelfs niet enkel louter theoretische constructies betreft die nauwelijks met de realiteit te maken hebben.
Maar zelfs dan nog… Neem bijvoorbeeld het hedendaagse dogma van de competitiviteit. Men kijkt telkens zeer eenzijdig naar dit begrip, daarenboven is de Commissie schijnbaar blind voor wat de gevolgen zijn van het centraal plaatsen van dergelijke competitiviteit. Competitiviteit slaat op de efficiëntie van productie, die op haar beurt welvaart en exportmogelijkheden bepaalt. Die efficiëntie van de productie wordt bepaalt door de kostprijs van een product. In die kostprijs van een product zit inderdaad de loonkosten. Wanneer de lonen dus verlaagd zouden worden zou onze productie ongetwijfeld competitiever worden. Duitsland kent vandaag daardoor een sterke exportgroei, maar die algemene exportgroei gaat wel ten koste van heel wat sociaal welzijn van een groot deel van de bevolking, denk maar aan de waarschuwingen van Gunter Wallraf ten aanzien van het Duitse model deze week.
Men zwijgt in de discussie over competitiviteit echter steeds in alle toonaarden over de andere kosten die eveneens in de productie vervat zitten. De compitiviteit van een product wordt immers niet enkel bepaald door de arbeidskosten, maar ook door de kosten voor kapitaal en de efficiëntie van technologie. Deze kosten zijn voor ons land overigens veel belangrijker geworden. België is, net als Duitsland overigens, een kapitaalintensieve economie. Dat wil zeggen dat er in onze landen relatief veel kapitaal – in de vorm van machines, informatica, opleiding - gebruikt wordt per arbeider in een product. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld China; waar de productie veel arbeidsintensiever is. Die kapitaal-intensiviteit is bovendien nog hoger wanneer het exportgerichte sectoren betreft. De export gerichte chemie en de autoassemblage zijn logischerwijs veel kapitaalintensiever dan de lokaal gerichte horeca of gezondheidszorg.
De kost van de productie in onze economieën, én dus onze competitiviteit, hangt dus voor het grootste deel niet af van de loonkosten, maar van de kost van kapitaal – de winstniveaus – en de efficiëntie – technologie - met dewelke deze ingezet worden.
Wanneer onze productie dus niet competitief zouden zijn heeft dat dus veel meer te maken met de hoge winstmarges die de bedrijven op hun productie nemen, en het gebrek aan investeringen in R&D. Daar wringt trouwens het schoentje voor de Belgische competitiviteit.
Uit alle statistieken blijkt dat nze economie achterloopt op investeringen in infrastructuur, onderwijs, onderzoek en ontwikkeling. Zo ligt het percentage dat vandaag in onderwijs en R&D wordt geïnvesteerd veel lager dan in de jaren ’80. De middelen voor onderwijs daalden van 7 procent naar 4,9 procent van het BBP, terwijl de investeringen in R&D onder het EU-gemiddelde liggen. Ook de inkomsten uit kapitaal stegen de laatste decennia in percentage van het BBP, terwijl de lonen relatief achteruit gingen. Stellen dat de lonen, en dus het indexmechanisme en de pensioenleeftijd, het probleem vormen in onze competitiviteit is wel een sterk verkleurde visie op de waarheid; gepresenteerd als economische wetenschap.
De discussie over competitiviteit met het buitenland is dus een manier voor rechts en de Europese Commissie om “het buitenland” te gebruiken in een krachtmeting om de verdeling van de welvaart tussen 2 economische klasse. Het gevolg van de voorgestelde hervormingen betekent immers een transfer van rijkdom van arbeid naar kapitaal, van lonen naar winsten.
Het cynische is dat door dit soort rapporten en het Europese besparingsbeleid in het algemeen vaak een nationalistische reflex ontstaat bij de getroffen lagen van de bevolking. Toch bestaat de enige oplossing erin om de verdeel en heers-strategie te counteren en de internationalisering van de aanvallen op de sociale verworvenheden en lonen te beantwoorden met een eengemaakt Europees verzet van diegenen die erdoor getroffen worden. Wanneer ook de buurlanden hun lonen verdedigen kan men onder dat voorwendsel ook de onze niet verlagen. Enkel op die wijze kan een race to the bottom omgekeerd worden…
Wednesday, June 8, 2011
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment