Ik ben het vaak eens
ben met professor Paul De Grauwe's kritieken wat betreft het
besparingsbeleid, de eurozone en de publieke schuld. In zijn column
in De Morgen van 25 november over het nut en de legitimiteit van het
stakingswapen lijkt hij echter de pedalen verloren. Ik ben het
fundamentaal oneens met hem; en wel hierom:
De Grauwe
argumenteert dat de staking enkel legitiem is in een conflict tussen
werknemers en werkgevers, maar dus niet wanneer het “derden” -
“miljoenen onschuldige gijzelaars” - schade berokkent. Hij
argumenteert dat de vrijheid van de ene gelimiteerd wordt door de
vrijheid van de ander; aangezien het stakingsrecht klaarblijkelijk
andermans rechten schaadt, dient ze herbekeken te worden. Er zijn
echter een aantal mankementen aan deze redenering. Ten eerste is de
staking geen individueel privaat recht maar een collectief politiek
recht; dat wil zeggen dat het collectieve politieke doel van zij die
collectief getroffen worden door de regeringsmaatregelen en zich op
die wijze organiseren, hier voorrang heeft op de individuele vrijheid
van anderen - zoals het recht op werk en inkomen - én dit om twee
redenen. Eerst en vooral omdat het collectief van actievoerders net
op straat komt om deze rechten – zoals werk en inkomen -
structureel te verdedigen. Ten tweede betreft het hier vrijheden die
in andere situaties niet als afdwingbaar worden gezien, denk maar aan
de miljoenen werklozen en armen in België. Dergelijke rechten nu
inroepen tegen de staking is minimum hypocriet.
Ten tweede
argumenteert De Grauwe dat de staking weinig effect heeft op de
regering. In plaats van de regeringsleden direct te treffen zouden
vooral burgers en bedrijven getroffen worden. Met een schaduw-premier
die zijn orders rechtstreeks van VOKA krijgt én een regereerakkoord
dat op maat gesneden is van de rijken, kunnen de bedrijven in dit
geval echter geen "onschuldige derden" genoemd worden.
Integendeel; zij zijn de belangrijkste verantwoordelijken voor het
gevoerde beleid. Wanneer de staking dus de bedrijven treft – en dan
vooral de grote zoals blijkt uit de verslagen van de piketten – dan
gaat het wel degelijk om zeer goed gerichte acties. Het geklaag van
VOKA is daar overigens het bewijs van.
Ten derde heeft het
actieplan van de vakbonden - in tegenstelling tot wat Paul De Grauwe
zegt - bovendien ook wel degelijk effect. Het heeft ten eerste een
effect op de publieke opinie. De stakingen hebben het TINA-verhaal
tenminste deels doorprikt; een toenemend deel van de mensen gelooft
het fabeltje van “we kunnen nu eenmaal niet anders” niet langer.
Er wordt terug gesproken over beleidsalternatieven en over hoe ze tot
stand kunnen komen. De stakingen hebben daarmee het neoliberale
eenheidsdenken deels doorbroken en het echte politieke debat – met
tegengestelde visies en belangen - opnieuw geopend. Maar de staking
heeft niet enkel effect op de publieke opinie, ten tweede zorgt het
ook binnen de regering voor destabilisering. Het “wegstaken” van
deze regering is absoluut niet ondenkbaar. De ACW-vleugel van de CD&V
voelt de hete adem van het ACW. De staking is dan ook de enige reden
waarom de vermogensbelasting op de politieke agenda staat en die hete
aardappel voortdurend doorgeschoven wordt binnen de regering.
Ten vierde is - in
tegenstelling tot wat Professor De Grauwe beweert - de staking ook
nooit louter een corporatistisch middel geweest in het conflict
tussen arbeider en patroon. Samen met de ontwikkeling van het
kapitalisme, en dus van de kapitalistische staat, is de staking
evenzeer een politiek wapen geworden. De emancipatie van de arbeiders
draaide, en draait ook vandaag, niet louter een economische
emancipatie; over de verhouding loon-winst en de arbeidscondities op
de werkvloer. De emancipatie houdt ook een politieke emancipatie in;
het doel van politieke inspraak en macht voor het streven naar een
wereld die niet draait om winst, maar om het welzijn. De staking en
meer bepaald de algemene staking zijn daar fundamenteel in. De
algemene staking ligt daarmee aan de oorsprong van onze democratie
zoals we die vandaag kennen; ze is rechtstreeks verbonden aan het
bestaan van het algemeen stemrecht en de welvaartstaat.
Naast deze
historische verwezenlijkingen – die samen met het stakingsrecht
telkens dreigen uitgehold te worden - is de algemene staking
bovendien in onze parlementaire democratie ook het middel bij uitstek
voor tussen-electorale en participatieve democratische inspraak. Is
er enig ander, effectiever, middel om woord-brekende politici ter
verantwoording te roepen wanneer ze zich niet houden aan hun
programa? Wat als een regering slecht 38% van de bevolking
vertegenwoordigd en haar publieke legitimiteit verdwenen is? Wat
wanneer beleidsbijsturing geen volledige legislatuur kan wachten? Wat
wanneer een regering op een autistische manier blijft besparen tegen
alle economische logica in? Voor de liberalen uit de 18e en de vroege
19e eeuw waren bomaanslagen dan het politieke wapen bij uitstek; aan
het einde van die eeuw vonden de socialisten echter een effectiever
middel; de algemene staking.
Daarnaast heeft de
algemene staking, door haar actieve politieke karakter in de loop van
de mobilisatie, een belangrijk participatief-democratische dimensie.
Welk andere politieke praktijk bereikt dergelijke actieve,
systematische, collectieve en brede discussie over het politieke
beleid en alternatieven? Bij een algemene staking moet men bovendien
zijn gezicht tonen, én moet men durven ingaan tegen de macht van
zowel werkgevers als regering. De algemene staking is daarom een
politieke actie die de volle politieke overtuiging en wilskracht van
haar deelnemers vergt en net daarom een participatieve democratische
legitimiteit heeft die verkiezingen nooit zullen kunnen hebben. Om al
deze redenen is het “in vraag stellen” van het algemene
stakingsrecht een aanslag op een van de meest fundamentele peilers
van de democratie zoals die de laatste twee eeuwen is uitgebouwd.