Op Klara vond woensdag een debat plaats met professor Deschouwer over de toekomst van de democratie. Het idee van participatie wordt daarin steeds vaker naar voor geschoven als antwoord voor de crisis van de West-Europese democratie. De chronische kloof tussen burger en politiek, de crisis van de representatieve democratie en de algemene misnoegen over de politiek hebben participatie vandaag tot een centraal begrip gemaakt wanneer er alternatieven naar voor geschoven worden. Waar participatieve democratie in de jaren '90 steevast het buzzword was voor kritische activisten en academici – met als hoogtepunt de centrale plaats in de dynamiek rond de wereld sociale fora – wordt het vandaag hoe langer hoe meer een mainstream discours. Op zich meer dan genoeg reden om het eens kritisch te bekijken.
Toen participatieve democratie in het
begin van dit millennium populair werd in Brazilië, bleek
participatie een schitterende manier om de historische linkse
oppositie-partij PT en een brede waaier van sociale bewegingen te
integreren in het Braziliaanse politieke systeem. Via participatie
werden de historische politieke mobilisatie geïnstitutionaliseerd in
de “realiteit” van gedepolitiseerd kapitalistisch management.
Niets beter om de hoge sociale verwachtingen te temperen dan zelf wat
beperkte gestructureerde medeverantwoordelijkheid te geven. Sociale
bewegingen werden op die manier gedwongen rechtstreeks compromissen
te vinden zonder de structuren op zich in vraag te stellen. Concreet
betekende dit dat de participerende burgers geen controle kregen over
de grote van de koek – laat staat de organisatie van de bakkerij –
maar enkel de koek zelf mee mochten helpen verdelen.
Het onverwachte “succes” zorgde er
dan ook voor dat het concept participatie opgenomen werd in de
standaard-procedures van de Wereldbank. Naast transparantere
procedures bij de implementaties van de structurele
aanpassingsprogramma's, dienden ze ook om democratische legitimiteit
te verlenen aan de neoliberale recepten. Het hoeft dan ook niet te
verbazen dat de “participatiesamenleving” in Nederland tevens het
neologisme geworden is van de aanval op de welvaartsstaat. Het is dan
ook niet te verwonderen dat experimenten met participatieve budgetten
in de door de Troika bezette gebieden in Zuid-Europa heel populair
geworden zijn.
Concreet zijn er een aantal kenmerken
die het concept van participatie compatibel maken met het neoliberale
kapitalisme. Het concept burgerparticipatie blijkt gemakkelijk in te
passen is binnen het neoliberale individualistische mensbeeld. Niet
de collectieve identiteit, praktische strijd of materiële
antagonistische belangen staan immers centraal – ze worden zelfs
ontkent als democratisch valabele argumenten – , maar het rationele
“realistische” oordeel van elke individuele burger op zich is wat
telt. Cruciaal is dat participatie erop gericht dat de burger op
individuele basis medeverantwoordelijk te maken voor het, door de
markten gedicteerde, neoliberale publieke beleid.
Het voornaamste probleem is dat
structurele factoren en echte politieke strijd buiten de
institutionalisering van de participatie vallen. Dit zorgt voor een
sterk depolitiserend potentieel van participatieve democratie –
vaak even sterk als de electorale, “gecomercialiseerde”
democratie -, en dat is dan ook de reden waarom participatie ineens
zo populair geworden is. De “original sin” van participatie –
waaruit het depolitiserend karakter voortkomt – bevindt zich reeds
in de diagnose van het probleem dat het zogenaamd dient op te lossen.
Namelijk bij het perspectief dat democratie een antwoord zou vormen
op de problemen van de neoliberale kapitalistische samenleving,
waarbij complexe processen van politiek-economische tegenstellingen
worden gereduceerd tot een probleem van democratie.
Dit wil uiteraard niet zeggen dat we
participatie en democratie op zich moeten overboord smijten.
Participatieve vormen van democratie zijn steeds een belangrijk
aspect geweest binnen de linkerzijde. Zo is participatie steeds een
belangrijk element geweest in de debatten over democratisch
centralisme, over de rol van de partij en de staat tussen marxisten
en anarchisten, over de vorm van de partij tussen mensjevieken en
bolsjevieken, over de rol van de sovjets ten opzichte van het
parlement tijdens de Russische revolutie, in de kritiek van
trotskisten op de stalinistische Sovjet-unie, etc. Maar dergelijke
discussies konden onmogelijk losgekoppeld worden van een
politiek-economische strijd tegen het kapitalisme die in dezelfde
context bezig was.
Dergelijke politiek-economische
kadering is in het geval van gedepolitiseerde participatie niet
aanwezig. Dat is ook waarom de relatief a- of anti-politieke
indignado's beweging uiteindelijk weinig kon betekenen, en haar
analyses vaak parallel liepen met de neoliberale. Zo werd de nadruk
gelegd op het probleem van de corruptie van de politieke kaste en
werd de illusie gekoestert dat de probleme konden opgelost worden vie
“echte democratie”. Dit essay is dus niet noodzakelijk een
pleidooi tegen participatie, zoals Zizek dat verdedigde, maar om
participatie en democratie te desacraliseren. Het is een pleidooi
tegen het idee dat politiek-economische alternatieven op het
kapitalisme zouden kunnen vervangen worden door “participatie” of
“democratie” , men mag niet uit het oog verliezen dat democratie
– zeker in zijn dominante liberale interpretatie – slechts een
middel van governance is, geen maatschappelijk politiek doel op zich.
(Dit is een draft, commentaren welkom!)